Spaans : Nederlands el ladrillo = de baksteen / de koelkast mejor = beter viejo = oud el modelo = het model moderno = modern discutir = bespreken / discussiëren tan ... como = zo … als la cabina telefónica = de telefooncel la peor / [el peor] = de ergste / de slechtste [la peor] / el peor = de ergste / de slechtste la paga = het zakgeld la vergüenza = de schaamte ¡Qué vergüenza! = Wat een afgang! pagar = betalen peor (que) = slechter (dan) la llamada = de oproep / het telefoongesprek a final de = aan het eind van el mes = de maand mejor (que) = beter (dan) ¡Me da lo mismo! = Het kan me niet schelen! gastar (dinero) = (geld) uitgeven estar perfecto = in perfecte staat zijn no … ni … ni … = noch … noch … noch … el mp3 = de mp3 ni nada = helemaal niets dar a = geven aan ¿Y qué más da? = En wat dan nog? cambiar (de) = veranderen (van) Es mejor que nada. = Het is beter dan niets. nada = niets la cuenta = de rekening en cambio = daarentegen por último = ten slotte / tot slot mayor (que) = ouder (dan) el privilegio = het privilege / het voorrecht ¡Siempre lo mismo! = Het is ook altijd hetzelfde liedje! menor (que) = jonger (dan) la mejor / [el mejor] = de / het beste [la mejor] / el mejor = de / het beste menos ... Que = minder ... dan dar la lata a = pesten / plagen / zeuren