Spaans : Nederlands el plan = het plan siguiente = volgend / als volgt encontrarse (con) = afspreken (met) subir = instappen / beklimmen / omhooggaan el globo = de ballon después de = na bajar (de) = uitstappen / naar beneden gaan el laboratorio = het laboratorium antes de = voor / voordat comprobar = controleren / checken prohibir = verbieden (estar) prohibido = verboden (zijn) sentir = voelen ¡Bienvenido! = Welkom! el silencio = de stilte ¡Silencio! = Stilte! abrir = opendoen / openen el programa = het programma la pantalla = het (beeld)scherm mover = bewegen el cursor = de muis / de cursor el gráfico = de grafiek la información = de informatie la estructura = de structuur la célula = de cel apretar = drukken / indrukken el teclado = het toetsenbord activar = activeren / aanzetten el sonido = het geluid encender = aanzetten / inschakelen la pregunta = de vraag guardar (en) = bewaren (in) / opslaan (in / op) la copia = de kopie el documento = het document la memoria = het geheugen la memoria USB = de memorystick / de USB-stick super- = super-B73 funcionar = functioneren / werken estar medio loco = een halve zool zijn / heel raar doen imprimir = printen / afdrukken la página = de pagina la impresora = de printer el ratón = de muis el clima = het klimaat la pena = de moeite Merece la pena. = Het is de moeite waard. el planeta = de planeet