Spaans : Nederlands cero = nul la dirección = de richting en dirección a = in de richting van caminar = lopen el lugar = de plaats la línea = de lijn bajar = uitstappen [bajarse] / bajar = uitstappen el teleférico = de kabelbaan costar = kosten el billete = het kaartje / het biljet depende = dat hangt ervan af el billete combinado = het kaartje voor meerdere zones sencillo = eenvoudig el billete sencillo = het kaartje voor één zone / het enkeltje la zona = de zone el bono de diez = de tienrittenkaart lo que = wat cambiar (a) = overstappen (op) rápido = snel necesitar = nodig hebben / moeten respirar = ademen el aire = de lucht la estación = het station el tren = de trein la estación de trenes = het treinstation el palmeral = de palmentuin bajar (por una calle) = (een straat) aflopen entretenerse (con) = zich vermaken (met) la estatua = het standbeeld la estatua viva = het levende standbeeld vivo = levend la música = de muzikante el músico = de muzikant la tarjeta postal = de ansichtkaart el recuerdo = het souvenir / de herinnering gratuito = gratis el cuadro = het schilderij por lo menos = op zijn minst subir = instappen [subirse] / subir = instappen eterno = eindeloos colarse = voordringen