Spaans : Nederlands el tercio = het derde deel la joven / [el joven] = de jongere [la joven] / el joven = de jongere para saberlo = om daarachter te komen el reportero = de verslaggever la reportera = de verslaggeefster ir de paso = voorbijlopen ofrecer = aanbieden la artesanía = het ambachtswerk / de nijverheid desde donde = van waaruit observar = waarnemen / observeren acercarse = naderbij komen / op iemand afkomen bajo = klein / laag estar vestido (con) = gekleed zijn (in) tradicional = traditioneel el bolso = de tas la figura = de figuur colorido = kleurrijk morir = sterven envolver (en) = inpakken (in) cuidadosamente = zorgvuldig el papel periódico = het krantenpapier el periódico = de krant algún día = ooit / op een dag el camión = de bus / de vrachtwagen despedirse (de) = afscheid nemen (van) poco después = korte tijd later preguntar la hora = vragen hoe laat het is retetemprano = heel vroeg el mexicano = de Mexicaan la mexicana = de Mexicaanse platicar = praten / kletsen tener todo listo = alles klaar hebben los mariachis = traditionele Mexicaanse muziekgroep el invitado = de gast el invitado = de gast importar a = belangrijk zijn voor ¡híjole! = oei / tsja la fonda = het cafetaria / het eetstalletje la enchilada = gevulde maispannenkoek picar = scherp zijn / pikant zijn la contaminación = de vervuiling resultar = blijken te zijn la aficionada / [el aficionado] = de fan [la aficionada] / el aficionado = de fan el béisbol = het baseball