Spaans : Nederlands convertir a = iets veranderen in el imperio = het rijk la época = het tijdperk / de periode demostrar = bewijzen definitivamente = definitief / voorgoed la Tierra = de aarde redondo = rond católico = katholiek el Nuevo Mundo = de Nieuwe Wereld el oro = het goud esclavizar = tot slaaf maken matar = doden la conquista (de América) = de verovering (van Amerika) brutal = bruut / gewelddadig la Florida = Florida en busca de = op zoek naar el barco = het schip naufragar = schipbreuk lijden el Golfo de México = de Golf van Mexico salvarse (de) = het er levend vanaf brengen / ontkomen (aan) sobrevivir = overleven la salvaje / [el salvaje] = de wilde [la salvaje] / el salvaje = de wilde vencido = overwonnen darse por vencido = opgeven / zich gewonnen geven la situación = de situatie el pánico = de paniek sentir pánico = in paniek raken la condición = de omstandigheid la reacción = de reactie el cazador = de jager el bisonte = de bizon cazar = jagen la sobreviviente / [el sobreviviente] = de overlevende [la sobreviviente] / el sobreviviente = de overlevende el naufragio = de schipbreuk despreciar = verachten / minachten