Spaans : Nederlands (estar) agotado = uitgeput (zijn) el constructor = de bouwer / de aannemer el ecologista = de milieuactivist la ecologista = de milieuactiviste tocar = komen aan / aanraken el pescador = de visser pescar = vissen / hengelen lamentable = betreurenswaardig / bedroevend el historiador / [la historiadora] = de geschiedkundige [el historiador] / la historiadora = de geschiedkundige nostálgico = nostalgisch cuyo = van wie / wiens / waarvan el ministerio = het ministerie el medio ambiente = het milieu ciego = blind negativo = negatief agregar = toevoegen comparar = vergelijken el cemento = het cement la población = de bevolking destruir = kapotmaken / verwoesten el poder = de kracht / de macht mágico = magisch los poderes mágicos = de toverkrachten turístico = toeristisch la gallina de los huevos de oro = de kip met de gouden eieren el negocio = de handel planear = plannen maken opinar = van mening zijn / zijn / haar mening geven actuar = handelen poner la mano en el fuego = de hand in het vuur steken deber = moeten atraer = aantrekken / aanlokken alojarse en = verblijven in el tipo = het soort el turismo = het toerisme el resort = het vakantieoord beneficiarse de = profiteren van / baat hebben bij urbano = stedelijk / stads- el taxista = de taxichauffeur el camarero = de ober la camarera = de serveerster el panadero = de bakker el desierto = de woestijn la solución = de oplossing obligar a = verplichten tot respetar = rekening houden met / ontzien el dueño = de eigenaar la dueña = de eigenares la construcción = de bouw