Spaans : Nederlands
del revés = binnenstebuiten
la telaraña = het spinnenweb
el consumo = de consumptie / het gebruik
el atraco = de overval / de afzetterij
la carrera = de studie
la batería = het slagwerk
la banda = de band
el punk = de punk
la admisión = de toelating
dominar = beheersen
la formación profesional de grado superior = de hogere beroepsopleiding
tener claro = zeker weten
la afición (por) = de voorliefde (voor) / de hobby
el auxiliar de enfermería / [la auxiliar de enfermería] = de verpleegkundige / de hulpverpleegkundige
[el auxiliar de enfermería] / la auxiliar de enfermería = de verpleegkundige / de hulpverpleegkundige
disponer de = beschikken over
la discoteca = de discotheek
el bar = het café / de kroeg
el calzado = het schoeisel
el juego de ordenador = het computerspel
la videoconsola = de spelcomputer
la mente = de geest / het verstand
tener en mente = in gedachten hebben
de todas maneras = in elk geval
el salario = het salaris
alcanzar = voldoende zijn / toereikend zijn
Administración y Dirección de Empresas = Bedrijfskunde
la funcionaria / [el funcionario] = de ambtenaar
[la funcionaria] / el funcionario = de ambtenaar
las oposiciones = examen om te kunnen werken bij de Spaanse overheid
aprobar = slagen voor
la especialidad = de specialiteit
la ensalada de nopales = salade met nopalcactus
el mole = chocoladesaus met chili