Spaans : Nederlands hojear = vluchtig doorlezen prestar atención a = letten op / opletten el albergue juvenil = de jeugdherberg el brazo = de arm cruzar los brazos = de armen kruisen enfurruñarse = geïrriteerd raken / knorrig worden oponerse a = zijn tegen / bezwaar maken tegen el gasto = de uitgave semanal = wekelijks administrar = beheren la libertad = de vrijheid la canguro / [el canguro] = de oppas [la canguro] / el canguro = de oppas concreto = concreet ¡De ninguna manera! = In geen geval! insistir (en) = aandringen (op) / volhouden ¡No insistas! = Hou op! cruzar los dedos = duimen normalmente = normaal gesproken