Spaans : Nederlands castellano = Castiliaans / uit Spanje por lo tanto = daarom / vandaar dat casarse (con) = trouwen (met) tener encanto = charme hebben la experiencia = de ervaring la vocación = de roeping el canto = het zingen / de zang estar de gira = op toernee zijn inolvidable = onvergetelijk grabar = opnemen tender puentes = bruggen slaan con lo cual = daardoor la sangre = het bloed correr entre las venas = door de aderen stromen juntar = verenigen entrañable = dierbaar latino = Latijns-Amerikaans a mi alrededor = om me heen la fiebre = de koorts los demás = de anderen la puntualidad = de stiptheid fundamental = wezenlijk / essentieel por lo demás = voor de rest diferenciarse = van elkaar verschillen bello = mooi disfrutar (de) = genieten (van) la gastronomía = de gastronomie / de kunst van lekker eten en drinken el patinaje sobre hielo = het schaatsen pasear en barquito = een boottocht maken delicioso = heerlijk