Spaans : Nederlands perder el autobús = de bus missen ¡Estoy flipando! = Niet te geloven! en realidad = eigenlijk tener importancia = belangrijk controlar = controleren la policía = de politie convenir = goed uitkomen ¡Qué pintas llevas! = Wat zie jij eruit! / Wat loop jij erbij! llevar unas pintas = opvallende kleding dragen comerse el tarro = zich suf piekeren ¡No os comáis el tarro! = Maken jullie je maar geen zorgen! cualquier = gewoon een / een willekeurig ¡Ni de broma! = Geen sprake van! la broma = de grap personal = persoonlijk molar = tof zijn la calculadora = de rekenmachine chungo = waardeloos / beroerd armarse un lío = er een zootje van maken complicado = ingewikkeld flipar = uit je bol gaan la peña = de vriendenclub / het groepje echar una mano a = een handje helpen entrenar = trainen catear = zakken voor pringar = zwoegen / zich uitsloven catear un examen = voor een examen zakken