Spaans : Nederlands el cuerpo = het lichaam la percha = de kapstok la cazadora = het jack fijarse en = letten op / aandacht besteden aan la libreta = het notitieboekje lo más probable = het waarschijnlijkst la chorrada = de onzin un rato = een tijdje menos = behalve raro = vreemd / raar burlarse de = bespotten / uitlachen tener relación con = bevriend zijn met estar de pie = staan la cremallera = de rits anterior = vorig contener = bevatten privado = privé aparecer = verschijnen / tevoorschijn komen la actitud = de houding cada uno = elk / ieder con razón = terecht la gripe = de griep tener que ver con = te maken hebben met el robo = de diefstal la barbaridad = de verschrikkelijke daad