Spaans : Nederlands
el sistema de gobierno = de regeringsvorm
la ciudadana / [el ciudadano] = de burger
[la ciudadana] / el ciudadano = de burger
votar = stemmen
el dirigente = de leider / de bestuurder
la dirigente = de leidster / de bestuurster
actual = tegenwoordig / huidig
el dictador / [la dictadora] = de dictator
[el dictador] / la dictadora = de dictator
la Guerra Civil Española = de Spaanse Burgeroorlog
estar en el poder = aan de macht zijn
la muerte = de dood
la dictadura = de dictatuur
la princesa = de prinses
el príncipe = de prins
el sucesor = de opvolger
la sucesora = de opvolgster
asumir el poder = de macht aanvaarden
la democracia = de democratie
elegir = kiezen
el representante = de vertegenwoordiger
la representante = de vertegenwoordigster
aprobar = goedkeuren
el militar / [la militar] = de militair
[el militar] / la militar = de militair
las Cortes = het Spaanse parlament
el Golpe de Estado = de staatsgreep
el discurso = de toespraak
casarse con = trouwen met
el periodista = de journalist
la periodista = de journaliste
estar divorciado = gescheiden zijn
divorciarse = scheiden
el marido = de echtgenoot
el empleado = de werknemer
la empleada = de werkneemster
social = sociaal
gracias a = dankzij
nombrar a = benoemen tot
asegurar = verzekeren
el franquismo = het franquisme / het Francoregime