Spaans : Nederlands
Nueva York = New York
la raíz = de wortel / de oorsprong
la sociedad = de samenleving
llamativamente = opvallend
los hispanos = de Spaanstaligen
prometer = beloven
así es que = dus / daardoor
cruzar el charco = de grote plas oversteken
de a poco = kort daarna
la sonrisa = de glimlach
su España natal = zijn geboorteland Spanje
morirse = sterven
la comida rápida = het fastfood
huir de = vluchten voor
el régimen = het regime
de modo que = zodat
la isla = het eiland
salir con lo puesto = hals over kop vertrekken
cubano = Cubaans
celebrar = vieren
el acento = het accent
ser uno mismo = zichzelf zijn
de niño = als kind
incluso = zelfs
el latino = de Latijns-Amerikaan
la latina = de Latijns-Amerikaanse
siempre y cuando = mits / op voorwaarde dat
tanto … como … = zowel … als …
integrado = geïntegreerd
darse cuenta de = beseffen / merken