el flamenco No sé. bueno / bien
ser soy eres
es somos sois
son ¿qué? ¿cuántos?
¿Qué dices? la vaca nada
el limón el oso el coche
¿qué tal? eso chileno
Somos dos. Sois cinco. Son cuatro.
¿Cuántos son?
goed Ik weet (het) niet. de flamingo
jij bent ik ben zijn
jullie zijn wij zijn hij is
hoeveel? wat? zij zijn
niets de koe Wat zeg je?
de auto de beer de citroen
Chileens dat hoe gaat het?
Zij zijn met z'n vieren. Jullie zijn met z'n vijven. We zijn met z'n tweeën.
Hoeveel zijn het er?