Spaans : Nederlands esperar = wachten espero = ik wacht esperas = jij wacht espera = hij wacht esperamos = wij wachten esperáis = jullie wachten esperan = zij wachten necesitar = nodig hebben necesito = ik heb nodig necesitas = jij hebt nodig necesita = hij heeft nodig necesitamos = wij hebben nodig necesitáis = jullie hebben nodig necesitan = zij hebben nodig la panadería = de bakker la vendedora = de verkoopster la señorita = de juffrouw la señora = de mevrouw una barra de pan = een stokbrood aquí tiene = hier heeft u het ¿algo más? = anders nog iets? no, gracias = nee, dank u hasta luego = tot later la calle = de straat la verdulería = de groenteboer el vendedor = de verkoper vale = okee hasta ahora = tot gauw usted = u tenga = alstublieft en total = in totaal ¿Qué necesita usted? = Wat heeft u nodig? Necesito una barra de pan. = Ik heb een stokbrood nodig.