Spaans : Nederlands la capital = de hoofdstad ¡qué guay! = vet cool! tengo = ik heb tener = hebben, bezitten la canción = het lied la jirafa = de giraffe el gato = de kat el maís = de maïs la bicicleta/la bici = de fiets ¿cuál? = welke? wat? mis = mijn (meervoud) tienes = jij hebt tiene = hij heeft tenemos = wij hebben tenéis = jullie hebben tienen = zij hebben uno = een dos = twee tres = drie cuatro = vier cinco = vijf seis = zes siete = zeven ocho = acht nueve = negen diez = tien once = elf doce = twaalf Tengo un perro. = Ik heb een hond. ¿Cuántos años tienes? = Hoe oud ben je?