Spaans : Nederlands algun día = een of andere dag a lo mejor = misschien el brazo = de arm la cabeza = het hoofd cada = iedere comiendo = aan het eten creo que = ik geloof dat los dedos del pie = de tenen delante = naar voren detrás = naar achteren entrenar = trainen están bailando = ze zijn aan het dansen están haciendo = ze zijn aan het doen estoy escuchando = ik ben aan het luisteren estudiando = aan het studeren hablando = aan het praten el hombro = de schouder levantar = optillen leyendo = aan het lezen me parece = het lijkt me/ik denk dat mejor = beter mover = bewegen ¡mueve! = beweeg! la nariz = de neus el pecho = de borst la rodilla = de knie saltar = springen sin = zonder el vecino = de buurman la vecina = de buurvrouw