Spaans : Nederlands acostarse = slapen gaan me acosté = ik ging slapen te acuestas = jij gaat slapen adoptar = aannemen la almohada = het kussen ¡anda! = toe maar/schiet op! aunque = hoewel la boca = de mond caer = vallen cambiar = wisselen/ruilen/veranderen cenar = eten/dineren colocar = neerleggen el dentista = de tandarts el diente = de tand las distintas culturas = de verschillende culturen divertido = leuk doler = pijn doen el dormitorio = de slaapkamer duele me = het doet me pijn la excepción = de uitzondering generalmente = in het algemeen de habla inglésa = engelstalig hace mucho tiempo = lang geleden el hada = de fee hiciste = jij deed hispanoamericano = Latijns-Amerikaans me imagino = ik kan het me indenken imaginarse = zich indenken el jabón = de zeep lavarse = zich wassen la leyenda = de legende llorar = huilen la mano = de hand el miedo = de angst mientras = terwijl la muchacha = het meisje el muchacho = de jongen la muela = de kies el muñeco = de pop el peine = de kam prácticamente = bijna ¿Qué pasa? = Wat is er? el ratito = een poosje reconocer = herkennen sacar = trekken saliste = je ging uit según = volgens simplemente = eenvoudigweg tener sueño = slaap hebben/moe zijn la tradición = de traditie universal = universeel