Spaans : Nederlands el aniversario = jaarlijkse feestdag el caramelo = het snoepje la celebración = de viering el cielo = de hemel la cola = de lijm colgar = ophangen/hangen la cuerda = het touw enganchar = vastmaken el evento = het evenement faltar = ontbreken el globo = de ballon hinchar = opblazen la hoja = het blad el hueco = het gat listo = klaar lleno = vol llueve = het regent llover = regenen mezclar = mengen el nacimiento = de geboorte la oportunidad = de gelegenheid el otoño = de herfst el palo = de stok el papel maché = het papier-maché el pastel = de taart el pegamento = het plaksel pegar = plakken el periódico = de krant quedar = afspreken el recipiente = de kom/de bak el rotulador = de viltstift secar = drogen las tijeras = de schaar la tira = de strook/de reep papier