la profesión	el/la estudiante	el/la auxiliar de vuelo
la azafata	el/la sobrecargo	el mecánico
el animador/	la animadora	el fotógrafo
el arquitecto	el/la recepcionista	el/la estudiante en prácticas
¿Dónde?	el nombre	lunes-martes-miércoles-jueves
viernes-sábado-domingo	aquí	allí
¿De dónde?	¿De dónde eres?	Soy de…
¿Es usted de…?	¿Eres de…?	¿Qué?/¿Cuál?
¿Qué es un sobrecargo?	¿Cuál es tu profesión?	¿Cuándo?
¿Adónde?	yo/tú/usted/él/ella/	nosotros(as)/vosotros(as)/
ellos/ellas/ustedes	Bélgica	Bruselas

de luchtvaartsteward/ess	de student(e)	het beroep
de monteur	de purser (mnl/vr.)	de stewardess/de hostess
de fotograaf	(-ster)	de animatiemedewerker
de stagiair(e)	de receptionist(e)	de architect
maandag-dinsdag-woensdag-donderdag	de naam	Waar?
daar	hier	vrijdag-zaterdag-zondag
Ik kom uit…	Waar kom je vandaan?	Waar vandaan?
Wat/welk(e)?	Kom je uit…?	Komt u uit…?
Wanneer?	Wat is je beroep?	Wat is een purser?
wij/jullie	ik/jij/u/hij/zij/	Waarheen?
Brussel	België	zij / u (mv)

Brujas	Alemania	Munich
el camping	el supermercado	la parcela
el ascensor	la escalera	la barrera
el periódico	un helado	la dirección
el arte moderno	el norte	trabajar
trabajo	trabajas	trabaja
trabajamos	trabajáis	trabajan
vivir	vivo	vives
vive	vivimos	vivís
viven	mi(s) / tu(s) / su(s)	tu carta
tus cartas	Buenas tardes	Encantado / Encantada

München	Duitsland	Brugge
de plaats (op een camping)	de supermarkt	de camping
de slagboom	de trap	de lift
het adres	een ijsje	de krant
werken	het noorden	de moderne kunst
hij / zij / u werkt	jij werkt	ik werk
zij werken / u (m.v.) werkt	jullie werken	wij werken
jij woont	ik woon	wonen / leven
jullie wonen	wij wonen	hij / zij / u woont
jouw brief	mijn / jouw / zijn (haar / uw)	zij wonen / u (m.v.) woont
Aangenaam kennis te maken	Goedemiddag	jouw brieven

Sí	Por favor	Bueno,…
costar: cuesta	gustar	Me gusta España
cerrar (ie)	cierro	cerrado
abierto	de	me gusta(n)
te gusta(n)	le gusta(n)	nos gusta(n)
os gusta(n)	les gusta(n)	Nos gusta la cerveza
comer	como	comes
come	comemos	coméis
comen	ser	soy
eres	es	somos
sois	son

Nou,…	Alstublieft (als je wat vraagt)	Ja
Spanje bevalt me	bevallen / bevallen (houden van)	kosten: het kost
gesloten	ik sluit	sluiten
ik…	van/uit	open
wij…	hij / zij / u...	jij…
Wij houden van bier	zij…/ u (m.v.)…	jullie…
jij eet	ik eet	eten
jullie eten	wij eten	hij / zij / u eet
ik ben	zijn (werkwoord)	zij eten / u (m.v.) eet
wij zijn	hij / zij / het / u is bent	jij bent
	zij zijn / u (m.v.) bent	jullie zijn