Spaans : Nederlands
la costa = de kust
la localidad = de plaats
la seguridad = de veiligheid
la planta / el piso = de verdieping
el jardín = de tuin
autolavado = autowasplaats
Correos = het postkantoor
el servicio médico = de medische dienst
agua potable = drinkwater
la electricidad = de elektriciteit
el gas = het gas
cambio de moneda = geldwissel
lo zona arbolada = het terrein met bomen
animación = animatie
fútbol = voetbal
el campo de golf = het golfterrein
la piscina infantil = het kinderbadje
alquiler de bicicletas = fietsverhuur
los souvenirs = de souvenirs
nervioso = nerveus, zenuwachtig
estar nervioso = zenuwachtig zijn
cansado = moe
estar cansado = moe zijn
lavavajillas = afwasplaats /vaatwasmachine
plancha = strijkmogelijkheid / strijken
el pan = het brood
el cine = de bioscoop
la gente = de mensen
la categoría = de soort / de categorie
el castellano / el español = het Spaans
el catalán = het Catalaans
el vascuence / el vasco = het Baskisch
el gallego = het Galicisch
rodeado por = omringd door
extenso / amplio = ruim
popular (populares) = populair
la mano = de hand
la profesora = de lerares
el vino tinto = de rode wijn
vigilado (vigilada) = bewaakt
ya = al
después = daarna
of = o (Engels: or)
Vale = O.K.
normalmente = gewoonlijk