Spaans : Nederlands
las comidas = de maaltijden
el desayuno = het ontbijt
el almuerzo = de lunch
la cena = het diner
la tapa = de snack (borrelhapje)
el plato = het gerecht / de gang (bij diner)
la entrada = het voorgerecht
el plato principal = het hoofdgerecht
para acompañar = het tussengerecht
el plato frío = de koude maaltijd
el plato caliente = de warme maaltijd
el plato especial = de speciale maaltijd
el plato bajo en calorías = de maaltijd met weinig calorieën
el plato “kosher” = de kosher maaltijd
el plato vegetariano = de vegetarische maaltijd
el plato diabético = de diabetische maaltijd
el postre = het nagerecht
medio crudo = niet gaar (rood)
tierno / bien hecho = medium / gaar
muy hecho = doorbakken
pasado = te gaar