Spaans : Nederlands a la derecha = rechts / naar rechts a la izquierda = links / naar links ¿a qué hora abre? = hoe laat gaat het open? ¿a qué hora? = hoe laat? adulto, el = volwassene, de al final = op het einde alemán / alemana = Duits / Duitser / Duitse allí = daar alrededores, los = omgeving, de antes = eerder antes de = voor / voordat así = zo / op deze manier autobús de dos plantas, el = dubbeldekker, de bajar = uitstappen balcón, el = balkon, het banco, el = bank, de barco, el = boot, de billete, el = kaartje, het cada = elk / elke / ieder / iedere cambiar = overstappen camino, el = weg, de celebrar = vieren cierra = het sluit colegio, el = middelbare school, de comisaría, la = politiebureau, het comparar = vergelijken Correos / oficina de correos, la = postkantoor, het cruzar = oversteken cuarta calle, la = 4e straat, de cumpleaños, el = verjaardag, de de la mañana = ‘s ochtends de la noche = ‘s avonds / 's nachts de la tarde = ‘s middags dejar = laten delante de = voor (plaatsbepaling) depende = dat hangt er van af descubre = ontdek (gebiedende wijs) después = daarna detrás de = achter diferente / -s = verschillend / verschillende ¿dónde está? = waar bevindt zich... / waar is...? durar = duren el / la / los / las más + bijvoeglijk naamwoord = de meest....... el / la / los / las menos + bijvoeglijk naamwoord = de minst.... en dirección a = in de richting van en grupo = met een groep en la esquina = op de hoek en punto = precies (tijdstip) enfrente de = tegenover entrada, la = toegangskaartje, het / ingang, de entrar = naar binnen gaan entre = tussen esquiar = skiën está cerca = het is dichtbij está lejos (de) = het is ver weg estación central, la = centraal station, het estudiante, el = student, de europeo / -a = Europees evitar = vermijden excepto = behalve experiencia, la = ervaring, de explicar = uitleggen festivos, los (días) = feestdagen, de fin de semana, el = weekend / weekeinde, het flor, la = bloem, de fuera de la ciudad = buiten de stad gasolinera, la = benzinepomp, de / pompstation, het girar = afslaan / afbuigen gratis = gratis grupo, el = groep, de guía, la = gids, de (boekje) hacer la reserva = reserveren hacer un paseo = een wandeling maken hora, la = uur, het horario, el = openingstijden, de igualmente = insgelijks / hetzelfde / jij / u ook información, la = informatie, de inglés / inglesa = Engels / Engelsman / Engelse ir a pie = te voet gaan ir de compras = boodschappen doen ir de copas = iets gaan drinken ir de excursión = op excursie gaan ir de fiesta = gaan feesten ir de tapas = tapas gaan eten ir de tiendas = winkelen / shoppen ir de vacaciones = op vakantie gaan ir de viaje = op reis gaan ir en + vervoermiddel = met de / het.... gaan ir en autobús = met de bus gaan ir en metro = met de metro gaan japonés / japonesa = Japans / Japanse juego de lógica, el = denkspelletje, het lejos (de) = ver / ver weg luego = dan más...que = meer...dan mayor = ouder / oudst / voornamer / voornaamst / belangrijker / belangrijkst media hora = half uur, een medio / -a = half mejor = beter / best mejores, los / las = beste, de menor = jongst(e) / kleinst(e) / minst belangrijk menor de = jonger / kleiner dan menos = min menos...que = minder...dan metro, el = metro, de / meter, de moto, la = motor, de municipal = gemeentelijk / van de gemeente museo arqueológico, el = archeologisch museum, het nacionalidad, la = nationaliteit, de Navidad = Kerstmis necesitar = nodig hebben no soy de aquí = ik kom hier niet vandaan no tengo ni idea = ik heb geen idee ¡oiga! = hoort u / luistert u eens ¿para ir a? = hoe kom ik bij? parada, la = halte, de parque acuático, el = waterpark, het parque de atracciones, el = attraktiepark / pretpark, het peor = slechter / slechtst perdone = pardon por aquí = hier in de buurt primera calle, la = 1e straat, de primero = eerst punto de información, el = informatiepunt, het punto de llegada, el = aankomstpunt, het punto de partida, el = vertrekpunt, het ¡qué bien! = wat goed! ¡qué divertido! = wat leuk! ¿qué hora es? = hoe laat is het? ¡qué te diviertas! = veel plezier! quinta calle, la = 5e straat, de recorrer = rondrijden / bereizen recorrido, el = rondrit / rondreis, de respuesta, la = antwoord, het retraso, el = vertraging, de ruta de senderismo, la = wandelroute, de salida, la = vertrek, het scooter, el = scooter, de seguir todo recto = rechtdoor gaan segunda calle, la = 2e straat, de sombra, la = schaduw, de subir = instappen tan...como... = even / net zo..... als taquilla, la = kassa, de / loket, het tercera calle, la = 3e straat, de terraza, la = terras, het toda la ciudad = hele stad, de todo incluido = alles inbegrepen / all inclusive todo recto = rechtdoor todos los / todas las = alle transporte, el = vervoer, het tranvía, el = tram, de un paseo por el centro = een stadswandeling unos / unos = ongeveer / zo'n ventaja, la = voordeel, het viajar en tren = met de trein reizen viajero, el = reiziger, de visita, la = bezoek, het visita con guía, la = rondleiding met gids, de zoo, el = dierentuin, de