Spaans : Nederlands Está enfrente del mostrador = Het bevindt zich tegenover de balie Está en la primera planta = Het is op de 1e verdieping Está en la planta baja = Het is op de begane grond ¿Hay un cajero automático por aquí? = Is er een pinautomaat in de buurt? Bajar/subir la escalera mecánica = Met de roltrap naar beneden/boven gaan Usted puede tomar el ascensor = U kunt de lift nemen Tiene que seguir los letreros = U moet de borden volgen ¿Dónde puedo comprar revistas? = Waar kan ik tijdschriften kopen? ¿Dónde están los servicios? = Waar zijn de toiletten? La puerta de embarque abre a las 10.00 = De gate gaat open om 10.00 La puerta de embarque cierra a las 10.00 = De gate sluit om 10.00 No hay retraso = Er is geen vertraging Deme su tarjeta de embarque por favor = Geef me uw instapkaart alstublieft Deme su pasaporte por favor = Geef me uw paspoort alstublieft ¡Buen vuelo! = Goede vlucht ¿Tiene equipaje? = Heeft u bagage? ¿Tiene su billete de vuelo? = Heeft u uw ticket? Lo siento = Het spijt me El avión sale a tiempo = Het vliegtuig vertrekt op tijd Aquí tiene su tarjeta de embarque = Hier is uw instapkaart ¿A qué hora sale el vuelo? = Hoe laat vertrekt de vlucht? ¿Cuántas maletas tiene? = Hoeveel koffers heeft u? Solamente tengo equipaje de mano = Ik heb alleen handbagage ¿Hay un asiento de ventanilla? = Is er een stoel aan het raam? ¿Todavía hay un asiento de pasillo libre? = Is er nog een stoel aan het gangpad vrij? ¿Puedo facturar aquí? = Kan ik hier inchecken? Tiene el asiento 15C, está en la fila 15 = U heeft stoel 15C, het is in rij 15 Ahora puede ir a la puerta de embarque = U kunt nu naar de gate gaan Puede poner sus maletas en la cinta = U kunt uw koffers op de band zetten Tiene que pagar extra = U moet extra betalen Tiene que ir a la puerta de embarque C3 = U moet naar gate C3 gaan Su maleta pesa demasiado = Uw koffer is te zwaar ¿Adónde viaja? = Waar reist u heen? ¿Cuál es la puerta de embarque? = Welke gate is het?