Spaans : Nederlands
el fin = het einde
la península ibérica = het Iberisch schiereiland
el cabo = de kaap
el íbero / la íbera = de Iberiër
el este = het oosten
el celta / la celta = de Kelt
el punto = de punt
la colonia = de kolonie
fenicio = Fenicisch
griego = Grieks
la escultura = het beeldhouwwerk
el imperio = het rijk
romano = Romeins
el latín = het Latijn
el trigo = de tarwe
exportar = exporteren
el musulmán = de moslim
la musulmana = de moslima
ocupar = bezetten
la agricultura = de landbouw
desarrollado = ontwikkeld / vergevorderd
poderoso = machtig
la mezquita = de moskee
el reino = het koninkrijk
reinar = regeren
las Filipinas = de Filippijnen
los Países Bajos = de Lage Landen / Nederland
la decadencia = het verval
la dictadura = de dictatuur
la libertad = de vrijheid
la libertad de prensa = de persvrijheid
la libertad de reunión = de vrijheid van vereniging en vergadering
la represión = de onderdrukking
franquista = van Franco / Franco-