Spaans : Nederlands marque = kruis aan el motivo = de reden estudio español = ik leer Spaans viajar = reizen Latinoamérica = Latijns-Amerika trabajar = werken en un hotel = in een hotel estudiar = studeren comprar = kopen escuchar = luisteren la música cubana = de Cubaanse muziek pasar las vacaciones = de vakantie doorbrengen hablar = praten mi pareja = mijn partner