Spaans : Nederlands Mucho gusto. = Aangenaam. el congreso = het congres el organizador = de organisator encantado = aangenaam kennis te maken ser = zijn yo también = ik ook ¿De dónde es usted? = Waar komt u vandaan? pues = nou ¿Cómo estás? = Hoe gaat het met je? Bien, gracias. = Goed, bedankt. ¿Qué tal? = Hoe gaat het? muy bien = heel goed Oye. = Luister eens. ¿verdad? = nietwaar? buscar = zoeken barato = goedkoop ¿De dónde eres? = Waar kom je vandaan? somos = we zijn en grupos = in groepen formal = formeel la reacción = de reactie ¿Cómo está usted? = Hoe maakt u het?