Spaans : Nederlands
la hora = het uur
posible = mogelijk
el centro = het centrum
histórico = historisch
el más grande = de grootste
después = daarna
subir a = beklimmen
la torre = de toren
hay = er is / er zijn
la vista = het uitzicht
fantástico = fantastisch
el palacio = het paleis
el jardín = de tuin
precioso = prachtig
el barrio = de wijk
la calle = de straat
cerca de = dicht bij
la bodega = het wijnhuis
ir de compras = winkelen
la tienda = de winkel
los dulces = de zoete lekkernijen
el pintor = de schilder
la pintora = de schilderes
la cosa = het ding
ver = zien
el cuadro = het schilderij
descansar = uitrusten
toda la ciudad = de hele stad
el vocabulario = de woordenschat
la parte de la ciudad = het deel van de stad
primero = eerst