Spaans : Nederlands el párrafo = de alinea último = laatste en camino = onderweg sale el sol = de zon komt op levantarse = opstaan lavarse = zich wassen ponerse = aantrekken la ropa = de kleding la energía = de energie largo = lang estudiar = studeren concentrarse en = zich concentreren op en silencio = in stilte aburrirse = zich vervelen conocer = leren kennen tener prisa = haast hebben cansarse = moe worden relajarse = zich ontspannen pobre = arm solo = alleen así = zo el diario del viaje = het reisdagboek ducharse = zich douchen acostarse el último = als laatste naar bed gaan mirar = bekijken llueve = het regent la vida diaria / la vida cotidiana = het dagelijks leven durante el camino = tijdens de tocht