Spaans : Nederlands la biografía = de biografie nacer = geboren worden la Antropología = de antropologie el clan = de clan los antepasados = de voorouders empezar = beginnen consumir = gebruiken probablemente = waarschijnlijk en 1.500 a.C. = in 1500 voor Christus un día = op een dag común = gemeenschappelijk se fue (inf irse) = hij ging realizar = volbrengen espectacular = spectaculair la visitante = de bezoeker el significado = de betekenis actualmente / en la actualidad = tegenwoordig intercultural = intercultureel la solidaridad = de solidariteit el pueblo = het volk ayer = gisteren la semana pasada = vorige week