Spaans : Nederlands a los 30 años = op dertigjarige leeftijd ganar = winnen la medalla = de medaille el bombero = de brandweerman un gran deportista = een geweldig sportman el campeonato = het kampioenschap los bomberos = de brandweer la natación = het zwemmen estar en forma = in vorm zijn curiosamente = vreemd genoeg cuando = toen superar el miedo = de angst overwinnen la vergüenza = de schaamte sentirse = zich voelen orgulloso = trots entrenarse = trainen Australia = Australië Canadá = Canada como = aangezien extraño = vreemd Afganistán = Afghanistan el diario = het dagblad vasco = Baskisch por primera vez = voor het eerst el mundial / el campeonato mundial = het wereldkampioenschap Inglaterra = Engeland es decir = dat wil zeggen motivar = motiveren