Spaans : Nederlands
el sevillano = de inwoner van Sevilla
la muerte = de dood
la Pascua = Pasen
la intensidad = de intensiteit
la cofradía = de broederschap
la procesión = de processie
el paso = de praalwagen
el Viernes Santo = Goede Vrijdag
el costalero = de drager van een paso
a hombros = op de schouders
el hombro = de schouder
pesar = wegen
la tonelada = de ton
parar = stoppen
tomar fuerza = op krachten komen
levantar = optillen
romper el silencio = de stilte doorbreken
el aplauso = het applaus
el grito = de schreeuw
el canto = het gezang
improvisado = geïmproviseerd
el nazareno = de boeteling
acompañar = begeleiden
la capucha = de kap
cubrir = bedekken
menos = behalve
la capa = de mantel
descalzo = op blote voeten
el Domingo de Pascua = Paaszondag