Spaans : Nederlands la asignatura = het schoolvak la calculadora = de rekenmachine la pizarra electrónica = het digitale schoolbord el gimnasio = de gymnastiekzaal el laboratorio = het laboratorium el comedor = de eetzaal escolar = school- el portátil = de laptop estar sentado = zitten la fila = de rij la mochila = de rugzak copiar = overschrijven sacar buenas notas = goede cijfers halen tomar apuntes = aantekeningen maken aprobar un examen = slagen voor een examen suspender = zakken voor een examen