Spaans : Nederlands facturar = inchecken increíble = ongelooflijk quejarse = klagen relativizar = relativeren maldito = verdraaid la presión = de bloeddruk el grifo = de kraan el huracán = de orkaan matar = doden la rueda pinchada = de lekke band el servicio de limpieza = de schoonmaakdienst justificar = rechtvaardigen