Spaans : Nederlands la granja = de boerderij el periodista = de journalist en plena naturaleza = midden in de natuur puede que = het kan zijn dat desconectar = er even tussenuit zijn cercano = dichtbijzijnd la escalera = de trap mantenerse en forma = in vorm blijven la presión = de druk el faro = de vuurtoren Cantabria = Cantabrië el comerciante = de handelaar el ático = de bovenwoning estropeado = kapot privilegiado = bevoorrecht llevarse bien = goed kunnen opschieten el adosado = het rijtjeshuis la urbanización = de woonwijk la sala de estar = de woonkamer la chimenea = de schoorsteen sin embargo = toch por otro lado = aan de andere kant