Spaans : Nederlands recitar = voordragen evocar = in herinnering roepen Castilla = Castilië el vagón = de wagon de noche = ’s nachts acostumbrar a = gewoon zijn om de día = overdag alejarse = zich verwijderen marcharse = weggaan molesto = hinderlijk el jamelgo = het magere paard montar = berijden el pollino = de jonge ezel bajar = afstappen frente a = tegenover la monja = de non el rostro = het gezicht divino = goddelijk el lino = het linnen la ventanilla = het raampje el coche-cama = de slaapwagon el departamento = de coupé el retraso = de vertraging