Spaans : Nederlands el órgano = het orgaan estar de pie = staan ácido = zuur el cerebro = de hersenen el archivo = het archief el olor = de geur oler = ruiken la señal = het signaal el olfato = de reuk el oído = het gehoor percibir = waarnemen complejo = complex mantener el equilibrio = het evenwicht behouden la vista = het zicht el alma = de ziel el tacto = de tast la punta de los dedos = het puntje van de vingers la sensibilidad = de gevoeligheid el sexto sentido = het zesde zintuig