Spaans : Nederlands la vivienda [del] vecino = de woning [van de] buurman ese es el libro [de] Juan = dat is het boek van Juan Creo [que] eso es realmente asqueroso = [dat] vind ik echt vies la mesa está [en] la habitación = de tafel staat [in] de kamer papas fritas [y] una albóndiga = frietjes [en] een gehaktbal [el] buen camino = [de] goede weg de camino [a] la cima = op weg [naar] de top ella [se] esta divirtiendo = ze vermaakt [zich] chili [con] carne = chilisaus [met] vlees el despido fue firmado [por] el gerente = het ontslag werd door de directeur ondertekend traigo juguetes [para] el niño = ik neem speelgoed [voor] het kind mee [sí], de hecho = [ja], inderdaad [no], gracias = [nee], dank je hablas [como] tu madre = je praat net [zoals] je moeder necesito [más] = ik heb [meer] nodig vamos a ir [al] cine = we gaan [naar de] bioscoop [ya] terminé mi trabajo por hoy = ik heb mijn werk voor vandaag [al] af [hola], chicas = [hallo] meiden