Spaans : Nederlands
ciencias sociales = geschiedenis en aardrijkskunde
ciencias naturales = nask en biologie
lengua y literatura = taal en literatuur
expresión plástica = beeldende vorming
Inglés = Engels
Francés = Frans
matemáticas = wiskunde
informática = computerles
música = muziek
química = scheikunde
física = natuurkunde
educación física = gym
geografía = aardrijkskunde
historia = geschiedenis
biología = biologie
el techo = het plafond
la ventana = het raam
la profesora = de docent
la pizarra = schoolbord
la chica = een meisje
el chico = een jongen
el suelo = de grond
la puerta = de deur
la silla = de stoel
el pupitre = een bureau
el reloj = een klok
las tijeras = een schaar
la tiza = het krijt
el lápiz = een potlood
el compás = een passer
el boli = een pen
la cartera = een tas
el libro = een boek
el cuaderno = een schrift
el diccionario = een woordenboek
la mochila = rugzak
el mapa = kaart
el armario = de vkast
la bombilla = de gloeilamp
el basurero = vuilnisbak
el rotulador = stift
el laboratorio = scheikunde lokaal
el patio = plein
el gimnasio = gymzaal
la biblioteca = bibliotheek
el comedor = eetzaal
la sala de ordenadores = computerzaal
la sala de profesores = docentenkamer
verde = groen
azul = blauw
rojo = rood
amarillo = geel
marrón = bruin
blanco = wit
negro = zwart
naranja = oranje
violeta = paars
gris = grijs
papel = papier
madera = hout
metal = metaal
plástico = plastic
cuero = leer
tela = stof
Alto / [largo] = lang
corto = kort
rectangular = rechthoekig
pequeño = klein
redondo = rond
[alto] / Largo = lang
grande = groot
cuadrado = vierkant
el padre = de vader
la madre = de moeder
el hermano = de broer
la hermana = de zus
el abuelo = de opa
la abuela = de oma
el sobrino / [el primo] = de neef
la sobrina / [la prima] = de nicht
el tío = de oom
la tía = de tante
el nieto = de kleinzoon
la nieta = de kleindochter
el hijo = de zoon
la hija = de dochter
[el sobrino] / el primo = de neef
[la sobrina] / la prima = de nicht
la mujer = de echtgenote
el marido = de echtgenoot
la nuera = de schoondochter
el yerno = de schoonzoon
el suegro = de schoonvader
la suegra = de schoonmoeder
el cuñado = de zwager
la cuñada = de schoonzus
la madrastra = de stiefmoeder
el padrastro = de stiefvader
el hermanastro = de stiefbroer
la hermanastra = de stiefzus
el novio = vriend
la novia = vriendin
el mejor amigo = de beste vriend
la mejor amiga = de beste