Spaans : Nederlands
los saludos = de begroetingen
hola = hallo
buenos días = goedendag / [goedemorgen]
buenas tardes = goedemiddag
buenas noches = goedenavond
adiós = doei
hasta luego = tot later
hasta la vista = tot kijk
encantado de conocerte = aangenaam
otras palabras = andere woorden
por favor = alstublieft
gracias = dank je / bedankt
de nada = geen dank
con permiso = pardon
perdón = het spijt me
felicidades = gefeliciteerd
buena suerte = succes
te quiero = ik hou van je
señor = meneer
señora = mevrouw
señorita = juffrouw
los colores = de kleuren
el rojo = het rood
el amarillo = het geel
el naranja = het oranje
el verde = het groen
el azul = het blauw
el blanco = het wit
el negro = het zwart
el gris = het grijs
el marron = het bruin
la familia = de familie
el padre = de vader
la madre = de moeder
el hijo = de zoon
la hija = de dochter
el hermano = de broer
la hermana = de zus
el primo = de neef
la prima = de nicht
el tío = de oom
la tía = de tante
el abuelo = de opa
la abuela = de oma
el bisabuelo = de overgrootvader
la bisabuela = de overgrootmoeder
el bisnieto = de achterkleinzoon
la bisnieta = de achterkleindochter
el padrino = de doopvader
la madrina = de doopmoeder
el ahijado = het peetkind
la ahijada = de peetdochter
el cuñado = de zwager
la cuñada = de schoonzus
el marido = de man
la mujer = de vrouw
el novio = het vriendje
la novia = het vriendinnetje
los adjetivos = de bijvoeglijk naamwoorden
alto = hoog
bajo = laag
guapo = knap
feo = lelijk
Bien / [bueno] = goed
mal(o) = slecht
largo = lang
corto = kort
limpio = schoon
sucio = vies
seco = droog
mojado = nat
abierto = open
cerrado = dicht / gesloten
lleno = vol
vacio = leeg
rico = lekker / rijk
pobre = arme
gordo = dik
delgado = dun / slank
alegre = vrolijk
triste = verdrietig / somber
feliz = gelukkig / blij
infeliz = ongelukkig
simpatico = aardig / vriendelijk
exigente = veeleisend
cariñoso = lief
listo = slim
tonto = dombo
inteligente = intelligent
estupido = dom / stom / stommeling
divertido = grappig
aburrido = saai / vervelend
agradable = gezellig / aangenaam
[desagradable] / aburrido = vervelend
la fruta = het fruit
la manzana = de appel
[la pera] es dulce = [de peer] is zoet
la uva = de druif
la naranja = de sinaasappel
el melón = de meloen
la sandia = de watermeloen
el melocoton = de perzik
el albaricoque = de abrikoos
la nectarina = de nectarine
la ciruela = de pruim
el plátano = de banaan
el pomelo = de grapefruit
el limón = de citroen
la piña = de ananas
el coco = de kokosnoot
el mango = de mango
la cereza = de kers
la fresa = de aardbei
la frambuesa = de framboos
la mora = de braam
el arandano = de bosbes
la aceituna = de olijf
las verduras = de groenten
la lechuga = de sla
la col = de kool
el champiñon = de champignon
el maiz = de mais
el tomate = de tomaat
la zanahoria = de wortel
la patata = de aardappel
la cebolla = de ui
el puerro = de prei
el ajo = de knoflook
el diente de ajo = het teentje knoflook
el apio = de selderei
el brocoli = de broccoli
la coliflor = de bloemkool
la ensalada = de salade
la remolacha = de biet
el rabano = de rammenas
las alubias = de boon
los guisantes = de erwt
las lentejas = de linze
la calabaza = de pompoen
el pepino = de komkommer
el calabacin = de courgette
la alcachofa = de artisjok
el pimiento = de paprika
el tiempo de [espárragos] = de [asperge]tijd
la berenjena = de aubergine
mucho = veel
poco = weinig
muy = heel
siuficiente = genoeg
[bien] / Bueno = goed
varios = verschillende
el barco = de boot
el barco de vela = de zeilboot / ship
el barco de remo = de roeiboot
el coche = de auto
la oficina = het kantoor
el despacho = de werkkamer
el trabajo = het werk / de baan
el gato = de kat
el perro = de hond
la vaca = de koe
la obeja = het schaap
la cabra = de geit
El cesped / [la hierba] = het gras
[el cesped] / La hierba = het gras
el arbol = de boom
la planta = de plant
el arbusto = de struik
la flor = de bloem
el pajaro = de vogel
el insecto = het insect
la mosca = de vlieg
la abeja = de bij
la avispa = de wesp
la araña = de spin
la mariquita = het lieveheersbeestje
el escarabajo = de kever
el pez = de vis
la ciudad = de stad
el pueblo = het dorp
la carretera = de hoofdweg / snelweg
el camino = de weg
la escuela = de school
el campo = het platteland
la casa = het huis
la cocina = de keuken
la puerta = de deur
la ventana = het raam
la sala de estar = de woonkamer
el cuarto de baño = de badkamer
el dormitorio = de slaapkamer
la ducha = de douche
la bañera = het bad
la bicicleta = de fiets
la television = de televisie
el sofa = de bank
la silla = de stoel
la mesa = de tafel
la cama = het bed
el suelo = de vloer
el techo = het plafond
la pared = de muur / de wand
el tejado = het dak
el muro = de muur
la ropa de mujer = kleding voor vrouwen
el vestido = de jurk
la blusa = de bloes
el bolso = de handtas
el collar = de ketting
el pendiente = de oorbel
la pulsera = de armband
el anillo = de ring
el guante = de handschoen
la ropa de hombre = kleding voor heren
la camisa = het shirt
el pantalon = de broek
la camiseta = het t-shirt
la chaqueta / [el abrigo] = de jas
[la chaqueta] / El abrigo = de jas
el jersey = de trui
la bufanda = de sjaal
el traje = het pak
el traje de baño = de zwembroek
la ropa interior = het ondergoed
los calzoncillos = de onderbroek
los calcetines = de sokken
los zapatos = de schoenen
las zapatillas de deporte = de sportschoenen
el boton = de knoop
la corbata = de stropdas
el pantalon vaquero = de spijkerbroek
los pantalones cortos = de shorts
el cinturon = de riem
el sombrero = de hoed
las botas = de laars
la sandalia = de sandaal
las chanclas = de slippers
el albornoz = de badjas
el chaleco = het vest
el reloj = het horloge
la cazadora = jack / jas
la gorra = de pet
las gafas = de bril
las gafas de sol = de zonnebril
el cuerpo = het lichaam
el pelo = het haar
la cabeza = het hoofd
la boca = de mond
el ojo = het oog
El oido / [la oreja] = het oor
[el oido] / la oreja = het oor
el cuello = de nek
el brazo = de arm
la mano = de hand
el pecho = de borst
la tripa = de buik
la pierna = het been
el pie = de voet
el dedo = de vinger
el pezon = de tepel
el ombligo = de navel
la rodilla = de knie
la nariz = de neus
la uña = de nagel
el culo = de bil
el hombro = de schouder
la ceja = de wenkbrauw
el parpado = het ooglid
la pupila = de pupil
la pestaña = de wimper
el hueso = het bot
la costilla = de rib
la columna vertebral = de wervelkolom
el diente = de tand
la muela = de kies
el pulmon = de long
el estómago = de maag
el higado = de lever
el corazón = het hart
el pene = de penis
los testiculos = de testikels
el riñon = de nier
el cerebro = de hersenen