Spaans : Nederlands
hola = hallo
yo = ik
me llamo = ik heet
vosotros = jullie
soy = ik ben
actual = actueel
aeropuerto = vliegveld
aula = klaslokaal
bar = café / kroeg
bar de tapas = tapasbar
calle = straat
comprendo = ik begrijp
diccionario = woordenboek
escuela = school
España = Spanje
el español = de Spanjaard
estación = station / gare
gallego = Galicisch
hotel = hotel
libro = boek
metro = Metro
museo = museum
Museo del Prado = Museum Prado
música = muziek
no = nee / niet
palabra = woord
perfumería = parfumerie
plaza = plein
¿[qué?] = [Wat?]
restaurante = restaurant
significa = betekent
tapa = borrelhapje
taxi = taxi
teatro = theater
teléfono = telefoon
televisión = televisie
gracias = bedankt
argentino = Argentijns
arquitecto = architect
artista = kunstenaar / kunstenares
bailarín = danser
bailarina = danseres
cantante = zanger / zangeres
colombiano = Colombiaans
cubano = Cubaans
diseñador = ontwerper / modiste
diseñadora = ontwerpster
escritor = schrijver
escritora = schrijfster
español = Spaans
uruguayo = Uruguayaans
venezolano = Venezolaans
alemán = Duits
apellido = achternaam
brasileño = Braziliaans
camarero = ober
camarera = serveerster
edad = leeftijd
enfermero = verpleegkundige
enfermera = verpleegster
estudiante = student / scholier
francés = Frans
nombre = voornaam
profesión = beroep
nacionalidad = nationaliteit
¿[cómo?] = hoe?
¿[Cómo] te llamas? = [hoe] heet je?
¿[cuál?] = welk?
¿[cuántos?] = hoeveel?
¿Cuántos [años] tienes? = Hoe [oud] ben je?
¿[de dónde?] = waarvandaan?
eres = jij bent
lugar de origen = plaats van herkomst
móvil = mobieltje
número de teléfono = telefoonnummer
pregunta = vraag
preguntar = vragen
saber = weten
tienes = jij hebt
trabajar = werken
dirección = adres / richting
tengo = ik heb
vivir = wonen / leven