Spaans : Nederlands
amarillo = geel
azul = blauw
blanco = wit
camiseta = T-shirt
corto = kort
gris = grijs
lila = lila
manga corta = korte mouwen
manga larga = lange mouwen
marrón = bruin
el modelo = het model
naranjo = oranje
a rayas = gestreept
rojo = rood
rosa = roze
verde = groen
aspirina = aspirine
biquini = bikini
bragas = slip
carné de identidad = identiteitsbewijs
cepillo = borstel
cepillo de dientes = tandenborstel
champú = Shampoo
dinero = geld
discman = Discman
gafas de sol = zonnebril
gel de baño = douchegel
jersey = trui
pantalon = broek
pasta de dientes = tandpasta
protector solar = zonnebrandcrème
sandalia = sandaal
secador de pelo = föhn / haardroger
tarjeta de crédito = kredietkaart
toalla = handdoek
despertador = wekker
llevar = meenemen
nunca = nooit
siempre = altijd
alquilar = huren
botella = de fles
carné de conducir = rijbewijs
coche = auto / wagen
extranjero = buitenland
fiesta de cumpleaños = verjaardagsfeest
pasaporte = paspoort
postre = nagerecht / toetje
regalo = geschenk / cadeau
ropa de deporte = sportkleding
tomar el sol = zonnebaden
barato = goedkoop
preferir = de voorkeur geven aan
algo = iets
el céntimo = de cent
costar = kosten
¿[cuánto?] = hoeveel?
decir = zeggen
desear = wensen
quería = ik wilde graag
vale = akkoord / oké
agua = water
beis = beige
gorro = muts
madre = moeder
maleta = koffer
padre = vader
usar = gebruiken
viejo = oud
cliente / clienta = klant
Estoy muy enojado con el [hombre] = Ik ben ontzettend boos op die [man]
mujer = vrouw
niño = jongen
niña = meisje
vendedor = verkoper
vendedora = verkoopster
cámara de fotos = fotocamera / fototoestel
guía = reisgids
inaugurar / [abrir] = openen
Alemania = Duitsland
Andorra = Andorra
apertura = opening
Arabia Saudí = Saudi-Arabië
Austria = Oostenrijk
Bahrein = Bahrein
Bélgica = België
la bolsa = beurs
la cadena = de keten
Canadá = Canada
Chipre = Cyprus
comercial = handels-
construir = [bouwen] / construeren
continuar = doorgaan / voortzetten
convertirse en = worden
cosmética = cosmetica
cotizar en bolsa = aan de beurs genoteerd zijn
creación = oprichting
crecimiento = groei
dedicado = gewijd
diciembre = december
Dinamarca = Denemarken
dirigir = richten
los Emiratos Árabes = Verenigde Arabische Emiraten
iniciar / [empezar] = beginnen
empresa = onderneming
Eslovaquia = Slowakije
Eslovenia = Slovenië
especializarse en = zich specialiseren in
Estados Unidos = Verenigde Staten
Estonia = Estland
expansión = uitbreiding
femenino = vrouwelijk
Finlandia = Finland
formato = formule
fuera de = buiten
Grecia = Griekenland
grupo = groep
hogar = huis / thuis
Holanda = Nederland
Hungría = Hongarije
imparable = onhoudbaar
[inaugurar] / abrir = openen
infantil = kinder
[iniciar] / empezar = beginnen
internacional = internationaal
introducirse = zich toegang verschaffen
Irlanda = Ierland
Islandia = IJsland
Israel = Israël
Italia = Italië
Japón = Japan
Jordania = Jordanië
Kuwait = Koeweit
la lencería = de lingerie
Letonia = Letland
Líbano = Libanon
Lituania = Litouwen
Luxemburgo = Luxemburg
Malasia = Maleisië
Malta = Malta
marca = merk
Marruecos = Marokko
mercado = markt
Noruega = Noorwegen
octavo = achtste
Polonia = Polen
Portugal = Portugal
primer = eerste
público = publiek
Qatar = Qatar
Reino Unido = Verenigd Koninkrijk
República Checa = Tsjechië
Rumanía = Roemenië
Rusia = Rusland
sede central = hoofdkantoor / hoofdzetel
siguiente = volgende
Singapur = Singapore
Suecia = Zweden
Suiza = Zwitserland
tienda = winkel
tienda de ropa = kledingwinkel