Spaans : Nederlands artístico = artistiek asistir = deelnemen aan / bijwonen conferencia = conferentie consumo = verbruik estudio = studie exposición = tentoonstelling hacer una consulta = iets opzoeken histórico = historisch [al menos] / como mínimo = ten minste monumento = monument música = moderna moderne muziek ópera = opera zarzuela = Spaanse operette recordar = herinneren amar = liefhebben así = zo borrar = wissen cabeza = hoofd cafetera = koffiezetapparaat cansarse = moe worden [contra] / a cambio de = tegen controlar = controleren dar vueltas = ronddraaien dentro de = in difícil = moeilijk difficile entrar ganas de = zin krijgen in eternidad = eeuwigheid grillo = krekel mientras = terwijl nada = niets no me digas nada = zeg me niets quemarse = verbranden simplemente = simpelweg solo = alleen tan difícil = zo moeilijk tanto = zo veel ventana = raam vuelta = rondje segundo = seconde