Spaans : Nederlands
actualidad = actualiteit
cultura = cultuur
deporte = sport
pronunciación = uitspraak
¡[Animo!] = [sterkte]
¿[Cómo] se pronuncia ..? = [hoe] spreek je .. uit?
personas famosas = beroemde personen
¿[Quiénes son ..?] = Wie zijn ...?
¿[Quién es ..?] = Wie is..?
el uno = nummer één
es .. = dat is ..
modelo = voorbeeld
actor = schrijver
la autora = de schrijfster
famoso = beroemd
pintor = schilder
moderno = modern
cantante de ópera = operazanger / operazangeres
chileno = Chileens
político = politicus
revolucionario = revolutionair
mexicano = Mexicaans
masculino = mannelijk
femenino = vrouwelijk
reportaje = reportage
monumento = monument
teatro = theater
atracción = attractie
región = regio
experimento = experiment
técnica = techniek
forma = vorm
color = kleur
teoría = theorie
idea = idee
estilo = stijl
cuadro = schilderij
humor = humor
provocación = provocatie
película = film
fantasía = fantasie
frontera = grens
lugar = plaats
figura = figuur
objecto = object
arquitectura = architectuur
surrealismo = surrealisme
singular = enkelvoud
plural = meervoud
¡[ojo!] = opgelet
día = dag
problema = probleem
criador = fokker
cachorro = pup
entonces = toen / dan
fuera = buiten
decidir = besluiten / [beslissen]
sano = gezond
ordenador = computer
disfrutar = genieten
caer = Vallen
edad media = middeleeuwen
mediaval = middeleeuws
mercado = overdekte markt
lluvia = regen
oír = horen
[hielo] / helado = ijs
duro = hard
algunos = enkele
hace dos años = twee jaar geleden
mejor = beter / beste