Spaans : Nederlands
leer = lezen
texto = tekst
castellano = Catalaans
lengua oficial = officiële taal
del Estados español = van de Spaanse staat
de = van
país = Land
latinoamericano = Latijns-Amerika
continente = continent
africano = Afrikaans
la lengua más hablada del mundo = de meest gesproken taal ter wereld
después de chino = na het Chinees
Inglés = Engels
hablan = zij spreken
hablar = spreken
también = ook
es de la familia = behoort tot de familie
las lenguas románicas = De Romaanse talen
como = hoe / als
Italiano = Italiaan
Francés = Fransman
portugués = Portugees
otros = anderen
otro = een andere
por ejemplo = bijvoorbeeld
siesta = siësta
guerrilla = guerrilla
embargo = embargo
sangría = sangria
macho = reu / macho
embra = teef
ambiente = sfeer
fiesta = feest
¡[Bienvenido] al mundo del español! = [welkom] in de wereld van het Spaans!
final = slot
mudanza = verhuizing
para desayunar = om te ontbijten
para el desayuno = voor het ontbijt
timido = verlegen
al lado de = naast
en el pasado = in het verleden
terminar = sluiten
tanto = zoveel
la lavadora = wasmachine
silla = stoel
pizerra = schoolbord
diccionario = woordenboek
papelera = prullenbak
boli = ballpoint
peticiones = eisen
salón = woonkamer
valla = het hek
invertir = investeren
permanecer / [quedar] = blijven
mezcla = niks
libra = pond
no tan grave como yo = niet zo erg als bij mij
pronunciación = uitspraak
oír = horen