Spaans : Nederlands
la aventura = het avontuur
el desfile = de optocht
la barbacoa = de barbecue
escaparse = ontsnappen
nadar = zwemmen
regalar = cadeau geven
el novio = de vaste vriend(in) (relatie)
simpático = sympathiek / aardig
invitado = uitgenodigd
castaño = kastanjebruin
tímido = verlegen / stil
espontáneo = spontaan
inteligente = slim / intelligent
sincero = eerlijk
¿[hasta cuándo]? = [tot wanneer]?
¡[qué aburrido]! = [wat saai]!
¡[qué pena]! = [wat jammer]!
[desde hace] / desde = sinds
también = ook
tampoco = ook niet
un poco = een beetje