Spaans : Nederlands el intercambio = de uitwisseling la maleta = de koffer el dinero = het geld el pan integral = het bruinbrood la bici = de fiets enviar = versturen alojarse = logeren / verblijven gastar = uitgeven echar de menos = missen adivinar = raden temprano = vroeg abierto = open agotado = uitgeput estupendo = geweldig mucho mejor = veel beter en parejas = in tweetallen traer = meenemen mostrar = laten zien el alemán = Duits la geografía = aardrijkskunde