Spaans : Nederlands trinar / [cantar] = zingen tocar = spelen latino = uit Zuid-Amerika la infancia = de jeugd la adolescencia = de puberteit la vida en familia = het gezinsleven la buena causa = het goede doel la versión = de versie la carrera = de carrière el éxito = het succes el artista = de artiest / de artieste el público = het publiek la manía = de gekte la solidaridad = de eensgezindheid / de solidariteit la princesa = de prinses el corazón = het hart la calle = de straat la ayuda = de hulp enamorarse = verliefd worden llevarse bien con = het goed kunnen vinden met olvidar = vergeten tardar = lang over (iets) doen llamar la atención = de aandacht trekken nacer = geboren worden el nacimiento = de geboorte pronto = snel / vlug en primer lugar = op de eerste plaats en segundo lugar = op de tweede plaats