Spaans : Nederlands el espectador = de kijker el alumno / la alumna = de leerling / de leerlinge el internado = het internaat el bosque = het bos el misterio = het mysterie el protagonista = de hoofdrolspeler / de hoofdrolspeelster el jefe / la jefa = de baas / de bazin el tiempo libre / [el ocio] = de vrije tijd [el tiempo libre] / el ocio = de vrije tijd el espectáculo = de theatervoorstelling La entrada = het toegangsbewijs el museo = het museum el teatro = het theater el fin de semana = het weekend seguir = volgen votar = stemmen registrarse = zich registreren apuntarse = meedoen descubrir = ontdekken encantar = geweldig vinden fascinar = fascineren ganar = [winnen] / verdienen parecer = vinden van / lijken estupendo = geweldig favorito = favoriet típico = typisch también = ook tampoco = ook niet