Spaans : Nederlands investigar = onderzoeken distinguirse = zich onderscheiden atender = bedienen sobrar = overblijven ocuparse de = zich bezighouden met intentar = proberen al mismo tiempo = tegelijkertijd el diseño = het ontwerp el cajero = de cassier / de cassière el éxito = het succes el talento = het talent la calidad = de kwaliteit paciente = geduldig adecuado = geschikt pasivo = passief caótico = chaotisch la calma = de rust la colección = de collectie la competencia = de concurrentie la disponibilidad = de beschikbaarheid la experiencia = de ervaring la función = de functie la publicidad = de reclame la temporada = het seizoen la prenda = het kledingstuk la técnica = de techniek la tela = de stof la variedad = de verscheidenheid la imaginación = de verbeelding la creación = de schepping / het maaksel